Minder flexibiliteit: oplossing of politiek slogan?
De overheid hamert al jaren op het thema “minder flexibiliteit en meer zekerheid”. Het klinkt mooi, maar wat betekent dit in de praktijk voor de arbeidsmarkt?
Flexibiliteit als motor
Flexibiliteit is altijd de olie in de motor van werkend Nederland geweest. Het bracht vraag en aanbod bij elkaar en gaf mensen die niet meteen een vast contract konden krijgen tóch een kans om werkervaring op te doen. In tijden van hoogconjunctuur leverde dat veel banen op, ook voor mensen die extra begeleiding nodig hadden.
De arbeidsmarkt doet zelf al veel
Nu de arbeidsmarkt krap is en werkgevers hun uiterste best doen om personeel te vinden én te behouden, zie je dat goede arbeidsvoorwaarden en vaste contracten vanzelf belangrijker worden. De markt lost dus al een deel van het “probleem” zelf op.
En wie valt er buiten de boot?
De vraag is: wat gebeurt er met mensen die minder breed inzetbaar zijn? Voor hen was een flexibel contract vaak een opstap naar participatie en inkomen. Als de overheid dit instrument te veel inperkt, sluiten we deze groep juist uit in plaats van in.
Waar ligt de prioriteit?
Is participatie niet belangrijker dan een dogmatisch streven naar “vast voor iedereen”?